John Jansen van Galen schrijft column over échte oorlogssituaties
- Nieuws
- John Jansen van Galen schrijft column over échte oorlogssituaties
In zijn column voor OVT duikt John Jansen van Galen de geschiedenis in en onderzoekt zo of we de huidige situaties kunnen vergelijken met een oorlogssituatie: "Het is me wat." John Jansen van Galen draagt zijn column voor vanuit huis.
Om deze inhoud te tonen moet je toestemming geven voor social media cookies.
De column van John Jansen van Galen
"Toen wij net geboren was het oorlog," zegt mijn vriend Jan Siebelink (82) en ik hoor hem erachteraan denken: "En nu we bijna doodgaan is het weer oorlog." Is het oorlog? Of erger?
Toen kon je de vijand tenminste zien en horen, in een grijs uniform op hoge laarzen door de straten van ons dorp. 's Avonds klonk zijn gezang steeds luider en valser uit een villa in de buurt. Toen wisten we zeker, al bleek dat niet waar, dat de verlossing nabij was. Mijn ouders doopten mij Johnny, om de bevrijders te verwelkomen: een welkom aan de Johnnies van overzee.
Gehamsterd werd er steeds minder, want de winkel raakten steeds leger. Levensmiddelen werden van hogerhand gedistribueerd, ze waren ‘op de bon’. Na de bevrijding speelde ik lang met vellen distributiebonnen.
Om in de hongerwinter leven te blijven moest je bij boeren aankloppen. In dit dagboekje beschrijft mijn tante Miny hoe ze er in de winter van '45 samen met mijn moeder, Dien, op uittrekt om voedsel op de kop te tikken.
"We hebben het lang kunnen uitzingen maar nu is alles toch op," schrijft ze. "Er liggen zelfs mensen dood langs de weg die dagen niks gegeten hebben en die de boer op wilden om wat eten te halen."
Hun doel is Geesteren, een dorp in de Achterhoek. Daar is mijn vader tijdens de mobilisatie van 1939, namelijk, om de grens te bewaken, ingekwartierd bij café Baan. Hij heeft er vooral leren biljarten en zijn verblijf schiep een band voor het leven met de familie Baan. In hun omgeving moet nog voedsel te halen zijn.
En daar gaan ze, op een zondag, 55 kilometer, op fietsen met massieve, houten banden. "Het viel niet mee met fietsen," schrijft mijn tante, "want er lag een aardig beetje sneeuw. Maar bij de boeren viel het wel mee: hier tien pond rogge, daar tien pond tarwe, bij weer een ander wat havermout."
Op dinsdag willen ze de terugtocht aanvaarden, maar dan is 's nachts een dik pak sneeuw gevallen. Ze gaan toch op weg, ze zijn al een dag langer weggebleven dan de bedoeling is: het thuisfront zal zich wel ongerust maken want dat kun je niets laten weten. Telefoon is er alleen voor de bezetter.
De banden lopen in de sneeuw van de wielen af, ze moeten op de kale velgen verder, almaar slippend, vaak lopend, de zware fiets aan de hand. Het veer is uit de vaart genomen, een omweg van een kilometer of acht.
Daar kwamen een paar vrouwen aan die vroegen waar we dat voedsel allemaal gehaald hadden. We stopten even om te praten en daar komt een klein autootje aan. Ik roep nog tegen Dien: 'aan de kant!', maar ze bleef staan. De auto tikte even tegen haar fiets en daar lag ze. Alles uit de tas. Een zak roggemeel in de sneeuw, een zak zout in de sneeuw. Het was me wat.
Ja, het was me wat.
Nu doet mijn verloofde als vrijwilligster boodschappen voor kwetsbare ouderen en die geven haar lijstjes op met: vier flessen afwasmiddel, zes grote dozen melkhagelslag en een groot aantal gevulde koeken extra extra.
Het is me wat.
Gevulde koeken extra extra. Dan is het nog geen oorlog.
Niets missen van OVT?
Hou dan de website van OVT in de gaten, of volg het programma via Facebook en Twitter.