Arthur Umbgrove: vluchtelingen moeten dankbaar zijn, maar eigenlijk valt alles tegen
- Nieuws
- Arthur Umbgrove: vluchtelingen moeten dankbaar zijn, maar eigenlijk valt alles tegen
[VPRO] Ali en Achmad zijn vorig jaar gevlucht uit Aleppo. Ze hebben de eerste negen maanden in een AZC verbleven; een klein hokje waar ze met een aantal anderen zaten. Maar vorige maand kregen ze dan eindelijk de sleutels van hun eigen flatje. Daar waren ze ontzettend blij mee en eergisteren bezocht ik ze daar.
Omdat ik niet met lege handen aan wilde komen, had ik in de kringloopwinkel een staallamp voor ze gekocht; een loodzwaar ding met drie gouden poten en een groene namaak-bronzen houder met krullen met zo'n mat glazen bak erin, en dan daarboven weer een soort fontein-waterstraal van goud.
Niet echt mijn smaak, maar ik ben in twee keer in Syrië geweest en daar zag ik heel veel van dit soort protserige meubels, dus ik dacht dat het wel zou aanslaan.
Toen ik aankwam, stond Ali al in de deuropening op me te wachten, net zoals-ie bij alle voorgaande ontmoetingen in het AZC bij de poort klaar had gestaan. 'Hello king', zei-ie, want hij noemt me al vanaf onze eerste ontmoeting 'king', van 'King Arthur'. 'Ali!', zei ik, 'how are you?' Goed, zei hij, maar het klonk niet erg overtuigend. Ik liep achter hem aan, vier trappen op, naar de bovenste verdieping. Het was een klein flatje en het keek aan de voorkant uit op een pleintje met andere flats, en de andere kant op de randweg van Alkmaar.
Tot mijn verbazing was alles wat erin stond nieuw. De bank, de tafel, de stoelen, de tv, de ijskast, de wasmachine. Ik wist dat asielzoekers die op zichzelf gaan wonen van de overheid een beetje geld krijgen om huisraad te kopen, maar ik had verwacht dat ze hun inboedel in kringloopwinkels bij elkaar zouden scharrelen, en ik begon me dus ook al enige zorgen te maken over mijn cadeau.
Ze hadden een Syrische lunch voor mij gemaakt om te vieren dat ze eindelijk een eigen woning hadden, maar heel feestelijk werd het niet, want ze waren somber. Ze hadden zó uitgekeken naar het appartement, naar niét meer in het hokje in het AZC te hoeven zitten, maar nu ze hier waren viel het tegen. Want in het AZC leefde je weliswaar op elkaars lip, maar ze hadden er wel vrienden, en hier kenden ze niemand. Ja, goed, de onderbuurvrouw, maar die was tachtig, en de buurman, maar die sprak geen Engels.
Ik probeerde ze op te beuren. Als je straks de inburgeringscursus gaat doen, leer je vanzelf mensen kennen. De cursus begint in november, zei Ali. En ik wist wat dat betekende: weer een paar maanden wachten. Vluchteling zijn is vooral veel te veel tijd hebben om na te denken over hoe slecht het leven je behandeld heeft. Ik besloot om ze als troost mijn cadeau aan te bieden. Ik liep naar beneden, haalde de lamp uit de auto, tilde hem naar boven en zette hem in hun kamer.
Het bleef even stil. De lamp was volkomen misplaatst - een drol in een keurig aangeharkt tuintje. 'Thank you king', zei Ali, maar ik hoorde de teleurstelling in zijn stem. Misschien is dat wel het echte drama van de vluchteling. Je moet dankbaar zijn voor alles, maar eigenlijk valt alles tegen. De vrijheid, de zelfstandigheid, het cadeau dat je krijgt.
Toen ik wegging, vroeg ik of ze nog iets nodig hadden. 'All we need is friends', zei Ali. Hij liep met me mee naar beneden en zwaaide me uit. Toen ik aan het einde van de straat was en in mijn spiegel keek, zag ik dat-ie nog steeds stond te zwaaien.
De zomercolumn van schrijver en cabaretier Arthur Umbgrove is hier terug te luisteren: