Hoe God zich even laat zien in een Franse basiliek
- Nieuws
- Hoe God zich even laat zien in een Franse basiliek
Afgelopen zondag was ik in de Franse bedevaartsplaats Vézelay. De middeleeuwse basiliek is één van de bekendste stopplaatsen op de oeroude pelgrimsweg naar Santiago de Compostella en herbergt de relikwieën van de heilige Maria Magdalena. Volgens de vrome legendes waarin de rooms-katholieke kerk grossiert, kwam de beste vriend van Jezus, veertien jaar na diens kruisiging en verrijzenis naar Frankrijk gevaren, samen met de uit de doden gewekte Lazarus om aldaar de laatste jaren van haar leven in kuisheid en afzondering te slijten. Toen op zekere dag een priester verdwaald was in het gebergte waar Maria woonde, vierden ze samen de eucharistie. Direct na het ontvangen van de hostie stierf de oude vrouw waarna ze door de engelen ten hemel werd geleid.
In de basiliek ligt Maria’s stoffelijke overschot, die een magische aantrekkingskracht bezit op generaties pelgrims en toeristen. De dorpelingen, zo’n 500 in getal, leven van dit sacraal toerisme. Overprijsde restaurants, volstrekt inwisselbare alternatieve kledingwinkels, kunstenaarsateliers en uitstallingen van religieuze prullaria wisselen elkaar in een prettig tempo af. Wie even op een terrasje uitblaast van het warme Franse weer, kan tussen verdwaalde fietsers en stoere motorrijders enkele in wit en blauw geklede zusters ontwaren aan wiens monastieke gemeenschap de zorg van de basiliek is toevertrouwd.
Wonderbaarlijke plek
Mijn lief en ik waren er op 22 juli, het hoogfeest van Maria Magdalena zelf. Twintig jaar geleden maakte ik in Vézelay de keus om het seminarie te verwisselen voor het romantische appartement van mijn geliefde. Tien jaar geleden lieten we onze kinderen deze wonderbaarlijke plek zien. En net als toen liepen we mee in de bonte processie van de voet van de heuvel naar de basiliek op de top. Honderden scouts liepen in de processie mee, een wolk achterlatend van de specifieke geur die jonge jongens aan zich hebben kleven als ze zonder moederlijk toezicht met elkaar verkeren. Voorop droegen vier mannen de van goud en glas gemaakte schrijn met daarin de relikwieën, die langzaam heen en weer schommelde op de klanken van de door de zusters meegenomen blokfluit.
In de basiliek gekomen zochten mijn lief en ik een rustig plekje, bijna achterin. Vooraan in de kerk vierden bisschoppen en zusters de eucharistie. We zagen zo goed als niets en de Franse taal is mij minder vertrouwd dan mij in dit soort gevallen lief is. Niettemin wisten we precies wat er vooraan gebeurde, omdat elke rooms-katholieke viering altijd precies dezelfde ingrediënten heeft. Bovendien hangt de goddelijke genade niet af van het begrip van het verstand, maar van het kloppen van het hart.
Enkele minuten later werd ik opgeschrikt door een paar harde, grommende klanken ergens achter mij in de kerkbanken. Het klonk eerst alsof iemand was bevangen door de warmte of de emoties, daarna of iemand af en toe probeerde een brok uit zijn keel te kuchen. Gealarmeerd door de aanwezigheid van enkele zwaar bewapende agenten – die waren er de vorige keer niet – dacht ik ook even aan het ergste, hoewel elke katholiek weet dat wie sterft op pelgrimage direct naar de hemel gaat. Ik wilde dit geloof echter nog even niet empirisch onderzoeken en keek om naar de plek. En ik geneerde me direct dood.
Enkele banken achter ons zat een Downer van middelbare leeftijd. Naast hem zat zijn vader, die ergens eind zestig geweest moest zijn. Af en toe probeerde de vader zijn zoon met een zacht ‘sjt’ te corrigeren, maar onze vriendelijke Downer had de onbeheersbare behoefte om het heilig ritueel daar ergens heel ver voor ons vrijmoedig te becommentariëren. Ik verstond niet wat hij zei, maar dat kan aan het niveau van mijn Frans hebben gelegen. Ik voelde me verlegen: ik weet nooit precies wat ik moet doen als ik medemensen tegenkom met een net iets anders georganiseerde DNA-structuur. Abstract ben ik ervan overtuigd dat Downers niet minder zijn dan ‘normale mensen’. Bovendien: wat is ‘normaal’? Maar als ik zo’n vriendelijk mens tegenkom, ben ik gevangen in mijn eigen onbeholpenheid.
Lachende acoliet
Niettemin was hij niet de enige Downer in ons grote gezelschap. Tijdens de processie aan het begin van de eucharistieviering – met bisschoppen, priesters, diakens en acolieten – zag ik nog een Downer. Hij liep mee als acoliet, een brede lach op zijn gezicht. Ik was ‘m echter direct weer vergeten, omdat de commentator achter ons al mijn aandacht opeiste. Later zag ik hem weer, onze lachende acoliet, tijdens de vredeswens. Tijdens dat moment wensen de rooms-katholieken elkaar, bekenden en vreemden gelijk, de vrede die in onze wereld zo zeldzaam lijkt te zijn. Normaal gesproken blijf je een beetje in de buurt, want het mag allemaal niet te gek worden natuurlijk.
Onze lachende acoliet had daar echter geen boodschap aan. Terwijl de viering gewoon doorging met het volgende onderdeel, liep hij de volledige kerk door, via het midden-gangpad. Hij had geen haast, hij wist waar hij heen wilde. De zon scheen door de ramen, de wierook kringelde door de kerk. Hij stapte door de mist als een vreemde engel, onaangeraakt door de rest van de wereld en haar gewriemel. Alle ogen volgden onze acoliet. Hij liep naar onze commentator enkele banken achter ons. Ze omarmden elkaar terwijl ze enkele woorden wisselden. Ze bromden tegen elkaar en keken elkaar liefdevol aan.
De tijd stond even stil. En even was het inderdaad vrede. God woont in Frankrijk, en Hij laat zich zien in de gedaante van twee Downers. Misschien heeft God ook wel Down, dacht ik nog even bij mijzelf. Dan heb ik vette pech als ik boven aankom. Misschien zat er wel meer waarheid in het gebrom van onze commentator dan in de wijze woorden van de Franse bisschop en zijn preek. Ik vond hem in ieder geval sympathieker.
Adieu, mon ami. Tot ziens bij God, mijn vriend.