De Boekenrubriek: 'Het einde van de eenzaamheid' door Benedict Wells
- Nieuws
- De Boekenrubriek: 'Het einde van de eenzaamheid' door Benedict Wells
[AVROTROS] In de Nieuwsshow bespreekt een recensent elke week drie boeken in de Boekenrubriek. Deze week is de beurt aan Jeroen Vullings. Jeroen werkt voor Vrij Nederland, als redacteur en literair criticus. Eerder werkte Jeroen onder meer voor de Belgische krant De Standaard, de NPS en de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam. Hij studeerde Neerlandistiek aan de Universiteit van Amsterdam en publiceerde de essaybundel ‘Meegelokt naar een drassig veldje. Literatuur in verandering’. Momenteel is Jeroen bezig met de biografie van H.J.A. Hofland. De volgende boeken heeft hij besproken.
Benedict Wells, Het einde van de eenzaamheid, vertaling Gerda Baardman, Meulenhoff
Sommige wervend bedoelde citaten over een boek kunnen averechts uitpakken. ‘De beste John Irving-roman die niet door John Irving geschreven is’, oordeelde Der Tagesspiegel (terecht) over Vom Ende der Einsamkeit van de jonge Duits-Zwitserse schrijver Benedict Wells (1984). De associatie met Irving gaat inderdaad op voor Het einde van de eenzaamheid, de Nederlandse vertaling van Wells vierde roman, maar dan wel voor Irving zoals hij ooit was, die van The Hotel New Hampshire. Die hartstochtelijke schrijver met z’n ongekende verbeelding van toen, die op zijn beurt weer aan Dickens en Grass deed denken. De Irving van een stel prettig gestoorde familieleden in een hotel, echo’s van psychoanalyse én beren. Niet de John Irving die almaar dikker wordende, eendimensionale boeken aflevert die niet in de schaduw kunnen staan van de vroege, verbeeldingsrijke titels. Maar de jonge Irving die éventjes de almacht van de schrijver personifieerde: hij gaf je het gevoel dat hij in zijn proza alles kon maken en daar literair mee weg kwam.
Het einde van de eenzaamheid gaat over een drietal familieleden, Jules (de ik-verteller), zijn oudere zus Liz en eveneens oudere broer Marty. Jules ligt in het heden bij te komen van een ernstig motorongeluk in een ziekenhuis en dat afgedwongen rustmoment in zijn bestaan brengt hem ertoe de balans op te maken over de verloren tijd en dientengevolge verwijlen zijn gedachten naar eerdere levensfasen, die Wells chronologisch afgebakend voor het voetlicht brengt. En ja, daar belanden we al in een deel dat begint met het laatste kerstfeest doorgebracht als intacte familie, in december 1983. We leren hun wat depressieve Franse vader kennen, hun moeder die omwille van de liefde voor hem haar artistieke talenten niet volledig ontplooide, we ervaren de gezinsdynamiek: Jules is van meet af aan al de roekeloze durfal, Liz de vrijgevochtene, Marty de eenzelvige nerd. Scènes uit het paradijs, al beseffen ze dat pas later. Want kort daarna verongelukken hun vader en moeder en gaan de drie wezen naar een kindertehuis. Daar ontmoet Jules de vierde protagonist: het mysterieuze meisje Alva, die hem levenslang zal blijven fascineren. Het coming to age-deel in dat tehuis vormt wat mij betreft het hart van deze roman, omdat in die hogedrukketel de bepalende thema’s gaan spelen die de rest van deze familiesaga aan kleur en reliëf zullen winnen.
Het zijn grote thema’s, zware thema’s. Verdriet, angst, eenzaamheid, depressie, verraad, familieband, dood, liefde. Het zijn, moet ik bekennen, thema’s waarbij ik zou aftaaien als ik ze in een opsomming zou tegenkomen: daarin blijven ze hol en nietszeggend. Het talent van Wells is niet alleen dat hij die zware jongens weet te bezielen, op een persoonlijke manier, op maat van het specifieke personage en op maat van de lezer – dat is de sensatie tijdens het lezen althans. Maar ook – en dat is de literaire prestatie – doet hij onderwijl niets af aan de zwaarte van die meteoorgelijkende thema’s. Anders dan in zijn eerdere boeken ziet hij daarbij af van de nooduitgang van de ironie. Nee, Wells maakt geen grappen, geeft geen commentaar, hij kijkt niet weg. Wells kijkt – en door die intense blik dwingt hij je daarmee te kijken naar datgene waar je meestal je blik van afwendt, omdat dat gemakkelijker is, minder pijnlijk, minder confronterend. Niet toevallig citeert hij een bekend inzicht van Nietzsche – overigens zonder die bij naam te noemen: ‘De afgrond kijkt me aan. En ik kijk terug.’ Dat is wat hij doet, zonder compromis.
Welbeschouwd, hoeveel warmte er ook is tussen de personages, hoezeer we met ze meeleven in hun reis naar de volwassenheid en een glimpje geluk, Lizzy met haar turbulente carpe diem-leven vol drugs en seks en minnaars du jour, Marty in zijn vastklampen aan zijn ratio die hem helpt de stormen in en buiten zijn hoofd te trotseren, Jules in zijn deels onbegrepen toewijding aan zijn grote, grote liefde, desondanks gaat Het einde van de eenzaamheid over rampen die een mens kunnen treffen, met als finale klap de dood. Wat Wells vanuit dat in principe verlammende besef doet in zijn liefdesroman/Bildungsroman/filosofische roman is: in de levens van zijn personages op zoek gaan naar momenten van vrijheid, van hoop, van alles dat de dood logenstraft. Van alles dat hem redt van de duisternis, hier vermomd als eenzaamheid.
Die positieve momenten brengt hij aldus in stelling en dat geeft deze roman een waarlijk feelgoodkarakter. Waarlijk, want zonder zich schuldig te maken aan enigerlei sprookjesachtige vervalsing van de werkelijkheid. Dat is af en toe een hard gelag, ja. Zo had ik – de lezer is ook maar een mens – tijdens het lezen een iets ander, rooskleuriger lot voor ogen voor Alva. Dat mocht niet zo zijn, want dan – vermoed ik – was Wells ontrouw geweest aan wat hem voor ogen stond. Hij wilde een boek schrijven dat hem verzoende met de wereld, misschien minder ongelukkig maakte, daartoe moest hij ín de emoties treden tijdens het schrijven – ongeveer zoals Jonathan Franzen in The Corrections in de schaamte stapte en daar na het cathartische schrijven herwonnen uit stapte. Mogelijk daarom bedient Wells zich ook van zulke heldere taal die – gezien de lange literaire traditie daar - bijna on-Duits aandoet. Het gaat hem om wat er tussen de regels wordt opgeroepen en meer eigenzinnige of barokke taal mag daar niet van afleiden.
Zoals eerder bij Franzens boek confronteert Wells de lezer – ik bedoel, míj – ook in wat hij van de literatuur verwacht. In zekere zin dwingen zulke zeldzame, persoonlijke romans als Het einde van de eenzaamheid je je eigen smaak te bevragen. Want: ik koester meestal literair geconstrueerde afstand, denk dat juist daarmee een groter impact bereikt kan worden. Humor en ironie zijn cruciale middelen daartoe. Het punt is niet dat Wells geen lachebekje is, dat hij niet beschikt over zulke (uiteindelijk) technieken als humor en ironie of sarcasme; die gebruikte hij in zijn eerdere werk tenslotte wel. Het punt is dat Wells voor het verhaal dat hij wilde schrijven, dus uit respectabel oogpunt van literaire strategie, af zag van zulke afstand scheppende technieken en dat hij in Het einde van de eenzaamheid toont dat hij - uitzonderlijk genoeg - zelfs zonder kan: zijn roman raakt de lezer voluit. Bij gratie van zijn eenzame talent, wat mij betreft.
Joost Vullings, De kinderen van Pim, Lebowski Publishers
Na de moord op Pim Fortuyn in 2002 stonden de zesentwintig LPF-Kamerleden er alleen voor. Amateurs waren het, beroofd van hun leider en zo goed kenden ze elkaar niet. Ze gingen meeregeren. Het werd een drama. Ze werden vermalen door politieke routiniers van de andere regeringspartijen en ook gingen ze ten onder door onderlinge heibel. Hoe denken ze nu over dit misavontuur? Politiek journalist Joost Vullings zoekt de nog levende avonturiers van weleer op en tekent hun huidige denkbeelden op. Dat levert dankbare, analytische inzichten op in de huidige politieke constellatie en het succes van het populisme. Maar vooral geeft dit journalistieke veldwerk een scherper beeld over de politicus Fortuyn en of iemand en zo ja, wie zich zijn nazaat in de politiek van vijftien jaar later mag noemen.
Howard Jacobson, Pussy, vertaling Dennis Keesmaat, Prometheus
Over de wat flauwe namen moet je je heenzetten. Pussy is het verhaal van prins Fracassus, erfgenaam van het hertogdom Origenes. Maar dit verhaal mag er zijn, voortgekomen als het is uit toenemende verbijstering van de komische Engelse schrijver Howard Jacobson dat Donald Trump de recente Amerikaanse verkiezingen gewonnen heeft. Hij kan eigenlijk niks, deze door Jacobson met giftige pen gemodelleerde antiheld Fracassus. Nou ja, televisiekijken en verlangend dromen over hoeren, dat dan weer wel. Een trumpiaanse Animal Farm wordt deze novelle al genoemd.
Luister de Boekenrubriek terug