Van superduif tot bleke slak! Hoe de natuur zich aanpast aan de stad
- Nieuws
- Van superduif tot bleke slak! Hoe de natuur zich aanpast aan de stad
Ruim de helft van de mensen woont al in de stad en in de toekomst wordt dat alleen nog maar meer. Net als mensen trekt de natuur steeds meer de stedelijke ruimte in en dat heeft opmerkelijke gevolgen. Verschillende planten en dieren passen zich aan hun nieuwe omgeving aan. Zoveel dat je kan spreken van een kleine evolutie. Over dit onderwerp schreef de Leidse evolutiebioloog Menno Schilthuizen een nieuwe boek Darwin in de stad en vertelt er over in Vroege Vogels:
Darwin in de stad
Evolutie in het klein
Planten en dieren passen zich aan aan de nieuwe omgeving en dat doen ze op verschillende manieren. Zoveel dat je kan spreken van evolutionaire aanpassingen. Zo ontwikkelen stadsduiven een detox-verenkleed, krijgen slakken een andere kleur en ontwikkelen bepaalde planten een heel eigen type ‘stads’-zaden. Stadsmerels zijn zelfs bezig zich te ontwikkelen tot een compleet nieuwe soort die je ‘Turdus urbanicus’ zou kunnen noemen.
Vijf opmerkelijke voorbeelden van dieren, die zich aanpassen aan de stad:
Muizen in New York
In the Big Apple leven witvoetmuizen. Amerikaanse onderzoekers hebben ontdekt dat de verschillen tussen de muizensoort op het platteland en die in de parken in New York groot zijn. De genetische verschillen kwamen aan het licht toen de wetenschappers keken naar de spijsvertering. Vermoedelijk heeft het alles te maken met het ‘fastfooddieet’ van de muizen in de stad. Volgens de onderzoekers eten de stedelijke exemplaren steeds meer menselijk voedsel. Deze theorie wordt ook wel de ‘cheeseburgerhypothese’ genoemd. De stadsmuizen zouden ook grotere levers hebben dan de plattelandsmuizen.
Tuinslakken
Veel mensen met een (moes)tuin zijn de gewone tuinslak liever kwijt dan rijk en proberen dan ook zo snel mogelijk van dit weekdier af te komen. Evolutiebioloog Menno Schilthuizen deed enkele jaren geleden onderzoek naar de evolutiesnelheid van deze slak. Wat bleek? De slakken in de bossen hebben een ander kleur huisje dan de slakken in graslanden. De kleurverschillen komen onder meer doordat lichtere huisjes een betere bescherming bieden tegen de hitte van de zon in het grasland. In het bos is er meer schaduw en is de kleur van de huisjes ook een stuk donkerder. Ook in de stad hebben de tuinslakken veelal huisjes met een lichtere kleur. De verklaring hiervoor is dat ze zich ook in de stad aanpassen aan gemiddeld veel hogere temperaturen. Aan de stad als ‘hitte-eiland’.
Koolmees
Zijn zang lijkt op het geluid van een slecht gesmeerde fietspomp. De koolmees is een vogel die in de meeste tuinen in Nederland wel voorkomt. Oorspronkelijk was het een soort van de bossen. Maar met de verstedelijking en de enorme keuze aan mezennestkasten hebben veel koolmezen de voorkeur voor de stad. Uit onderzoek van akoestisch ecoloog Hans Slabbekoorn van de Universiteit Leiden blijkt dat de stadsmezen anders zingen dan hun collega’s in de bossen. Want ze moeten boven het stadslawaai uit kunnen komen. De laagste noten in hun repertoire vallen ongeveer samen met het geluid van voortrazend verkeer. Daarom verhogen ze hun zang tot boven de drie kilohertz.
Vleugelstreepzaad
Niet alleen vogels, muizen en slakken passen zich aan de stad aan. Ook planten. Franse onderzoekers ontdekten dat vleugelstreepzaad (Crepis sancta) in de stad veel minder pluiszaden maakt dan daarbuiten. Hoe komt dat? Het op een paardenbloem lijkende plantje maakt van nature twee soorten vruchtjes, een lichte- en een zware variant. De lichte variant verspreidt zich door de wind, de zware valt loodrecht naar beneden. In de stad is het een nadeel voor de vleugelstreepzaad om lichte vruchtjes te hebben. De kans dat die zaadjes op een vruchtbare plek terecht komen in plaats van in de goot is bijzonder klein. Terwijl de zware vruchtjes meer kans van slagen hebben. Een duidelijke aanpassing aan de stad dus.
Stadsmerel
Helemaal opmerkelijk is het verhaal van de mooie zwarte zanger. De merel is een van de meest algemene vogels van Nederland, bekend als typische tuinvogels, maar ook als vogel van de bossen. Volgens Menno Schilthuizen lijkt de stadsmerel nu echt een aparte soort te worden. De gemiddelde snavellengte van de vogel is een stuk korter geworden, dan die van de bosmerel. Het heeft ermee te maken dat de merels in de stad minder noodzaak hebben om de snavel diep in de grond te steken, op zoek naar voedsel. In tuinen is er een overaanbod aan voedsel.
Snelle evolutie
In zijn boek Darwin in de Stad stelt Menno Schilthuizen, dat de evolutionaire aanpassing zich voltrekt met snelheden waar Darwin niet van had durven dromen. Volgens hem wordt er een nieuw hoofdstuk in de evolutie van het leven op aarde ingeluid. Een hoofdstuk waarin veel biodiversiteit verdwijnt, maar ook veel nieuwe dier- en plantensoorten het licht zullen zien.
Menno Schilthuizen (1965) is als evolutiebioloog en -onderzoeker verbonden aan Naturalis Biodiversity Center in Leiden en als hoogleraar aan de Universiteit Leiden. Eerder verschenen van hem Darwins peepshow en Waarom zijn er zoveel soorten.
Vroege Vogels: iedere zondagochtend van 07.00 tot 10.00 uur.
Vroege Vogels is hét programma over natuur en milieu. Op zondagochtend te beluisteren op NPO Radio 1 en vrijdagavond te zien op NPO 2. Like Vroege Vogels op Facebook of volg het programma op Twitter.