Column John Jansen van Galen: The garden of wishes
- Nieuws
- Column John Jansen van Galen: The garden of wishes
Ineens wist ik het weer: ‘The Garden of Wishes‘, zo heette het speeltuintje waar we pauzeerden op onze rondgang door Israël. ‘De tuin der Wensen’. En vorige week zaterdag zag ik plotseling de plaatsnaam weer op internet verschijnen: Sderot. Een inwoner filmde een witte pick-up die aan kwam rijden, vol mannen. Volgende beeld: een straat bezaaid met lijken.
Vanaf een hoge klif zagen we toen neer op Gaza, van Sderot gescheiden door landerijen, waarop Hamas 's nachts aan parachutes fakkels liet neerdalen om de oogst in brand te steken. Toen was het er erg rustig en sereen, om niet te zeggen oersaai. Geen mens te zien op straat. De toestellen in het speeltuintje waren in vrolijke primaire kleuren geschilderd, maar waarvoor dienden die rupsachtige, ook al zo vrolijk geverfde gebouwtjes? "Schuiltunnels," zei onze gids. Als het luchtalarm loeide hadden de kinderen precies 15 seconden de tijd om zich in veiligheid te brengen. We moesten zelf de proef maar eens op de som nemen. Het lukte maar net. "Niet bij de ingang blijven staan", maande hij. "Shrapnel. Bomscherven."
Een Israëlische generaal b.d. sprak met professionele waardering over Hamas dat volgens hem, anders dan Hezbollah, 'nooit emotioneel, altijd rationeel' te werk ging. Hij wees op de toegang tot de stad Gaza. De inwoners mochten er niet uit, maar elke vrijdag dansten er tientallen mannen, om de herinnering aan hun 'recht van terugkeer' levend te houden. "Voor negentig procent terroristen", wist hij. Terugkeer? Ja, naar het land waaruit ze driekwart eeuw geleden waren verjaagd. Dat gaat niet over.
Ik was in Sderot op excursie, op uitnodiging van CIDI, het Centrum voor Informatie en Documentatie over Israël. Een oud-klasgenoot zag mij daarom zo ongeveer als een NSB’er, want CIDI had toen een rechtse, anti-Palestijnse reputatie.
Maar we spraken met oppositionele leden van de Knesset, met vertegenwoordigers van de PLO, de Palestijnse Autoriteit, van Hamas en we bezochten een vluchtelingenkamp waar 15.000 Palestijnen al 75 jaar woonden, de jongsten vluchteling van de vierde generatie. En we gingen naar een joodse nederzetting, hoog boven de Westelijke Jordaanoever, zwaar bewaakt door militairen, automatische wapens en zandzakken. Dit was het land van Judea en Samaria, zeiden de bewoners herhaaldelijk. Ze hadden de mond vol van het land van Judea en Samaria, alsof dat hen, 25 eeuwen later, het volste recht gaf hier te wonen, op gestolen land.
Wat zocht ik in Israël? Opheldering, geloof ik. Ik wilde weten hoe het hier zo uitzichtloos had kunnen worden. Ik was acht toen Israël gesticht werd en de Arabieren van hun land verdreven werden. Op zondagsschool plakten we vilten palmbomen op een flanelboard over het Heilige Land, maar mijn hele leven lang was er gewapende strijd, terreur, angst en hoop die dan weer de bodem ingeslagen werd.
En? Lukte het? Het werd alleen maar nog onhelderder. Iedereen die we op onze rondreis spraken, bij de Klaagmuur, aan de Dode Zee, op de Golanhoogten leek gelijk te hebben, ieder op zijn eigen welsprekende, overtuigende manier. En wie waren wij, wie was ik om deze mensen tegen te spreken? Je zult maar in Gaza moeten wonen, opgesloten met twee miljoen lotgenoten. Je zult maar je kinderen moeten laten spelen in een speeltuintje waar ze binnen 15 seconden de tunnel in moeten vluchten, omdat de raketten weer zijn afgevuurd.
Garden of Wishes, heette het: tuin van verlangens.