Hoe auteurschap-herkenning kan helpen bij het oplossen van moordzaken
- Nieuws
- Hoe auteurschap-herkenning kan helpen bij het oplossen van moordzaken
Boekhouder Hans Boschma pleegde in 2018 zelfmoord. Althans, zo leek het. Nadat deskundigen zijn afscheidsmail goed bestudeerden, concludeerden zij dat de overleden boekhouder de tekst helemaal niet zelf had getikt. Auteurschap-herkenning wordt die techniek ook wel genoemd. Tina Cambier is taalkundige bij het Nederlands Forensisch Instituut en deed onderzoek naar deze afscheidsmail. Hoe gaan ze te werk in de praktijk? Ze vertelt erover in De Nieuws BV.
Moordzaak blaast nieuw leven in auteurschapsherkenning
Video niet beschikbaar
Genoeg referentiemateriaal
De taalonderzoekers krijgen een aanvraag van de politie of onderzoeksrechter waarin wordt verzocht om een betwist stuk te onderzoeken, en deze te vergelijken met ander materiaal van auteurs die als auteur in aanmerking komen: de kandidaat-auteurs. Het is zaak om van hen genoeg referentiemateriaal te verzamelen zodat je daarmee je onderzoek kan uitvoeren. "Vroeger ging auteurschap heel vaak om handgeschreven dingen, maar dat komt nu eigenlijk niet meer voor. Het gaat nu vrijwel altijd om emails en whatsapp berichten, dat krijgen we digitaal aangeleverd", vertelt Cambier.
Frequente woorden
Als het referentiemateriaal eenmaal verzameld is, onderzoeken de taalkundigen de tekst. Er zijn dan een paar zaken waar ze standaard naar kijken, legt Cambier uit. Zo onderzoeken ze het gebruik van de meest frequente woorden. "Juist omdat die niets met inhoud te maken hebben. Je moet dan denken aan functiewoorden als of, voor, het, maar, is, als, ja, nee, oke, dat soort dingen." Hiernaast kijken ze ook naar taalfouten, stopwoorden, afwijkend gebruik van spaties en het gebruik van interpunctie en variatie in afkortingen.
Niet 100% zeker
Het is niet mogelijk om een schrijfstijl met 100% zekerheid, definitief te koppelen aan de persoon in kwestie, vertelt de Forensisch taalkundige. Maar dat hoeft gelukkig ook niet, het gaat meer om duiding. "Als ik naar de kenmerken in het betwiste materiaal kijk, dan past dat meer bij wat ik in het referentiemateriaal van de ene kandidaat zie dan bij dat van de ander", licht Cambier toe. "Je kan aangeven welke kant het bewijs op wijst, en hoe sterk, maar dat hoeft zeker niet 100% te zijn."