Herman Pleij: 'Men zegt altijd dat wij calvinistisch zijn, maar dat is een misverstand'
- Nieuws
- Herman Pleij: 'Men zegt altijd dat wij calvinistisch zijn, maar dat is een misverstand'
Herman Pleij is emeritus hoogleraar historische Nederlandse letterkunde en is gespecialiseerd in de middeleeuwse literatuur en stadscultuur. Die laatste was belangrijk in de Lage Landen: "We zijn een land van kooplieden geworden. In de steden ontwikkelden zich mentaliteiten die in onze tijd nog te herkennen zijn. Wij hebben een koopliedenmentaliteit en daar kun je allerlei dingen uit verklaren", vertelt hij in Kunststof.
Video niet beschikbaar
In zijn nieuwe boek Met een scheef oog beschrijft hij de recente geschiedenis van Nederland aan de hand van zijn eigen herinneringen: schetsen van tijdsbeelden aan de hand van mijzelf. Vanaf zijn geboorte in de oorlog tot aan het begin van de jaren zeventig. "Het boek werd persoonlijker dan ik gewend ben, en soms was dat spannend."
'Ik bleef hangen bij de universiteit'
"Meteen na mijn studie, in 1968, kwam ik in dienst van de universiteit", vertelt Herman Pleij. "Dat was in die tijd niets bijzonders, dat stond zelfs niet al te goed bekend. Ik bleef, zogezegd, hangen bij de universiteit. Dat betekende eigenlijk: je durft niet goed de maatschappij in. Ik overwoog dus nog wel om leraar te worden. Maar ik ben gelukkig blijven hangen, en ik ben ook nooit meer weggegaan.
Ik begon te studeren, niet om me op middeleeuwse letterkunde te gaan werpen. Je gaat studeren omdat je schrijver wilt worden en niet zo goed weet hoe dat moet. Dan denk je: ik ga Nederlands studeren. Ik had gevraagd aan mijn leraar Nederlands: moet je nog veel met die oude letterkunde? Want dat vond ik een beetje zorgelijk. Hij zei dat het reuze meeviel. Maar pats, meteen het eerste jaar: middeleeuwse letterkunde."
'Wij hebben een koopliedenmentaliteit'
"De opvatting over middeleeuwse letterkunde was in mijn tijd: het zijn kunstwerken: de Reynaert, de Beatrijs. Je moet ze bevrijden van de smetten van hun tijd en dan worden het eeuwige schoonheden. Daar moest ik als student wel erg om lachen. Ik vond er niets aan, de Beatrijs ging over een geflipte non. Dat kan je wel uit de tijd lichten, maar ik had er niets mee. Ik dacht, mensen tóen vonden dat een buitengewoon belangrijke tekst, dát is het uitgangspunt. Ik moet veel van die tijd weten om te kunnen begrijpen waarom die tekst zo opwindend was. Dit is nú een algemene opvatting, maar in mijn tijd allerminst gebruikelijk. Daardoor groeide bij mij die verbreding.
Ik ben vooral geïnteresseerd geraakt in de stadscultuur, die was belangrijk in de Lage Landen: we zijn een land van kooplieden geworden. In de steden ontwikkelden zich mentaliteiten die in onze tijd nog te herkennen zijn. Niet hetzelfde, maar ze zijn duidelijk daar gestart. Men zegt altijd dat wij calvinistisch zijn, maar dat is een misverstand. Wij hebben een koopliedenmentaliteit en daar kun je allerlei dingen uit verklaren. Bijvoorbeeld de neiging om compromissen te sluiten, coalities, veel meningen, veel partijen. Het doortrekken van lijnen van de middeleeuwen naar nu, dat heb ik veel gedaan."
Revolutie op de universiteit
"Ik heb de revolutie van eind jaren zestig op de universiteit bij Neerlandistiek meegemaakt. Ik was net docent. Ik had heel veel vrienden en vriendinnen die toen nog niet afgestudeerd waren en die ook tot de actievoerders behoorden. Ik wist mij daar niet zo goed raad mee. De essentie van de revolutie was: wij willen volwassen onderwijs, wij willen als volwassen mensen beschouwd worden. En ik was het volkomen met ze eens.
Academisch onderwijs was in die tijd eenrichtingsverkeer. Je werd geplant in grote zalen en daar stond een hoogleraar twee uur lang tegen je aan te praten. Dat werd overhoord op tentamens. Het was vaak ontzettend saai en je trok je op aan die paar hoogleraren die een vlam bij je konden ontsteken. Mannen als Hellinga en Presser trokken volle zalen. Daar had je het gevoel dat er wat gebeurde, maar ook die colleges waren eenrichtingsverkeer.
Dus ik was het met de actievoerders eens. Met mijn houding was ik destijds wel tevreden: ik speelde een bemiddelende rol. Maar toen ik hierover schreef voor dit boek moest ik wel nadenken over die tevredenheid. Ik dacht, waarom hebben wij dit gepikt? Waarom heeft mijn generatie dit over zich heen laten komen."