Tentoonstelling 'Vondelingen' over de werking van Aalmoezeniersweeshuis rond 1800
- Nieuws
- Tentoonstelling 'Vondelingen' over de werking van Aalmoezeniersweeshuis rond 1800
Je kunt het je nu niet meer voorstellen, maar rond 1800 werden jaarlijks honderden kinderen te vondeling gelegd in het Amsterdamse Aalmoezeniershuis. Het Amsterdamse Stadsarchief laat nu in een tentoonstelling zien hoe hun leven eruit zag.
Gastconservator is Nanda Geuzebroek. Ze deed onderzoek naar de opvang van vondelingen in Amsterdam en schreef er een boek over, waar ze meer over vertelde in Met het Oog op Morgen.
Video niet beschikbaar
Het ging slecht met de economie
Dat rond 1800 zoveel kinderen te vondeling werden gelegd, was volgens Geuzebroek geen toeval. "We zagen de jaren ervoor al een toename in het aantal vondelingen, maar door de slechte economische situatie ging het van kwaad naar erger", zegt ze. 1817 was echt een hongerjaar. Toen werden bijvoorbeeld meer dan 700 kinderen te vondeling gelegd. Niet alleen de economie speelde een rol in dit verhaal; de Engelse oorlog en de Franse overheersing betekenden de echte nekslag voor de Amsterdammers.
Wie waren die kinderen?
Geuzebroek dook de afgelopen jaren in de archieven om te onderzoeken wie die kinderen nu precies waren en waar ze terechtgekomen zijn. Ze richtte zich voornamelijk op het jaar 1792. Een van de trieste cijfers die ze ontdekte, was dat 70 procent van de vondelingen de leeftijd van zestien zelfs nooit haalde.
"Ik was benieuwd naar de verhalen en of het bijvoorbeeld enkel baby's waren die te vondeling werden gelegd. Dat was dus niet het geval. Het ging vaak ook om grote gezinnen met te veel monden om te voeden. Moeders besloten dan meestal om eerst het jongste kind af te staan om zo de andere kinderen te kunnen redden. Dit lukte jammer genoeg vaak niet, waarna ook de andere kinderen in het Aalmoezeniershuis werden achtergelaten."
Abel Weetniet
De meeste kinderen (ongeveer 75 procent) werden achtergelaten met een briefje. Op dat briefje stond dan vaak de voornaam of wat informatie. Maar niet ieder kind had een naam en dan was het aan het weeshuis om er eentje te bedenken. Dat verliep niet altijd even netjes, zegt Geuzebroek: "Vaak werd dan door het weeshuis gekeken naar waar het kind gevonden was of wat ze over de achtergrond van het kind konden ontdekken. Zo kregen kinderen die bij bakkers of slagers waren gevonden bijvoorbeeld achternamen zoals 'Suiker', 'Vlezig', 'Koekenbakker', etc. Wisten ze niks van een kind dan kreeg hij bijvoorbeeld de naam 'Abel Weetniet'."
Minnen
Een van de doelen van haar onderzoek is de herwaardering voor de minnen. Dat waren de vrouwen die, in ruil voor een kleine som geld, de kleine kinderen in huis namen. De vondelingen kwamen dan terecht bij het gezin van de min tot ze op vierjarige leeftijd naar het weeshuis werden gebracht. De situatie was niet ideaal, maar de meeste minnen deden wel hun best, volgens Geuzebroek: "De minnen gebruikten vaak het geld als aanvulling voor hun gezinsinkomen, maar over het algemeen werden de kleine kinderen daar wel goed verzorgd. De situatie in de weeshuizen was niet altijd even prettig en veel kinderen waren ook gewoon niet meer te redden. Die waren bij aankomst al ondervoed of bijvoorbeeld via de moeder besmet met syfilis. Sommigen haalden zelfs de volgende dag niet eens. Je kon van de minnen geen wonderen verwachten. Ze hadden ook hun eigen gezin en waren niet opgeleid om met bepaalde dingen om te gaan."
Gewone mensen
Het leukste aan het archief, vindt Geuzebroek, is dat het eindelijk eens gaat over de gewone mensen en kinderen. Heel vaak gaan archieven over de upper class, maar dat is hier niet het geval. Mensen die van Amsterdammers afstammen en interesse hebben in de geschiedenis van hun voorouders, kunnen hier ook terecht. Zo ontdekte Geuzebroek bijvoorbeeld zelf toevallig dat haar eigen voormoeders ook minnen waren.
Meer informatie kan je vinden op https://archief.amsterdam/inventarissen/search/context/withscans/0/start/0/limit/10/flimit/5