Politici: schep helderheid over de vrijheid van meningsuiting!
- Nieuws
- Politici: schep helderheid over de vrijheid van meningsuiting!
[EO] Vorige week was er een haastig Kamerdebat over het wetsvoorstel van VNL om de vrijheid van meningsuiting te verruimen. Het lijkt er niet op dat er veel gaat veranderen terwijl daar wel aanleiding toe is.
Discussies over vrijheid van meningsuiting hebben vaak hetzelfde patroon. Vaak wordt de discussie afgetrapt met het beroemde citaat dat vaak onterecht wordt toegeschreven aan Voltaire maar afkomstig is van Evelyn Beatrice Hall die schreef onder het pseudoniem S.G. Tallentyre en in 1906 een boek publiceerde ‘Friends of Voltaire’. Het citaat luidt als volgt: "Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal het recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen." Dat citaat klinkt heel stoer en lijkt een ruimdenkende geest te verraden maar dat valt bij nader inzien mee. Dit adagium wordt immers meestal niet toegepast op racisten. We gunnen dus iedereen zijn mening maar racisten niet.
Nu kan men natuurlijk ideeën verbieden op grond van de overweging dat zij schade toebrengen aan sommige mensen. De Britse liberale filosoof John Stuart Mill waarschuwt er echter voor dat het schadebeginsel alleen van toepassing is op handelen en niet op denken omdat anders burgers in gewetensnood kunnen komen. Uitingsvrijheid is volgens Mill zo nauw verbonden met de vrijheid van denken en met gewetensvrijheid dat een toepassing van het schadebeginsel in het publieke debat het geweten van de burger zou belasten.
Burgers hebben volgens Mill dan ook het recht om te kwetsen. Het individuele belang van de gekwetste telt minder zwaar dan het maatschappelijke belang van een vrije discussie. Een democratie kan immers niet functioneren zonder vrije discussie. Wel acht Mill het belangrijk dat iedereen zijn toon matigt maar hij acht het onmogelijk om dit per wet af te dwingen.
In de geschiedenis van de 20ste eeuw werd de vrijheid van meningsuiting evenwel vaak gebruikt om minderheden in de samenleving te krenken en te beledigen. In de jaren dertig werden bijvoorbeeld joden vaak beledigd. Is het dan niet beter om dit zoveel mogelijk tegen te gaan door een deel van onze meningsvrijheid op te geven? In 1934 gebeurde dit door groepsbelediging (137C) en aanzetten tot haat (137D) strafbaar te stellen. Mill zou hier natuurlijk problemen mee hebben omdat het hier gaat om denken en niet om handelingen. Het verbieden van verkeerde intenties of emoties betekent immers het einde van de politieke vrijheid. Het aanzetten tot haat wordt niet voor niets door veel politieke filosofen beschouwd worden als de kern van politieke strijd.
Daar komt nog bij dat het in één artikel onderbrengen van de begrippen haat, discriminatie en geweld de wetgever de indruk wekt dat ze in elkaars verlengde liggen, zo niet direct aan elkaar gekoppeld zijn. Geen wonder dat het woord discrimineren steeds vaker wordt gebruikt in de betekenis van: onaangename of neerbuigende dingen zeggen over etnische of raciale minderheden. Met discrimineren in zin van ongelijke behandeling heeft dit natuurlijk weinig te maken.
Met de huidige wetgeving zijn veel politieke uitspraken verboden. Voordat je het weet wordt het voeren van een politieke campagne gezien als politieke opruiing zoals het OM ook daadwerkelijk deed in 2009 ten aanzien van Wilders. De juridische bestrijding van racisme – wat daar ook onder verstaan wordt – leidt tot een volkomen onvoorspelbaar vervolgingsbeleid en daarmee tot een ondergraving van de rechtszekerheid. Is dat onvermijdelijk als we raciale en etnische minderheden enige bescherming willen bieden?
Het is de verdienste geweest van Meindert Fennema en Marcel Maussen om hier een uitweg te bieden. Zij hebben een aantal juridisch afdwingbare toegangsregels tot het publieke debat geformuleerd die er uitsluitend op gericht zijn de rechten van alle burgers op gelijke behandeling te garanderen. In de eerste plaats gaat het hier om niet aanzetten tot geweld. Ten tweede het niet oproepen tot uitsluiting van burgers van het publieke debat en de publieke besluitvorming. Mensen met dubbele nationaliteit kan men dus niet het Nederlanderschap ontnemen. Ten derde het erkennen van de tegenstander als mens. Men kan dus niet homoseksuelen uitmaken voor “erger dan varkens”. Het gaat daarbij niet om collectieve belediging, dat is een civielrechtelijke zaak, maar om formuleringen die de betreffende groep niet als volwaardige mensen erkent.
Er zijn ook regels die niet met juridische middelen kunnen worden afgedwongen, maar die voor het goed functioneren van het debat van grote betekenis zijn. Deze zogenaamde deliberatie regels zorgen er voor dat deelnemers aan het publieke debat die vanuit zeer verschillende culturele achtergrond komen en vanuit tegengestelde denkkaders argumenteren vruchtbaar met elkaar kunnen debatteren. De politieke cultuur in een multiculturele samenleving moet aan een drietal voorwaarden voldoen. In de eerste plaats moet hij reflectie op het eigen standpunt stimuleren. In de tweede plaats moet hij overtuiging boven dwang en uitsluiting stellen. En in de derde plaats moet er ruimte zijn om de ervaringen van individuen of groepen in verband te brengen met meer algemene principes.
In de afweging wat wél en niet gezegd mag worden is de dreiging met geweld en terreur door de radicale islam een belangrijke rol gaan spelen. Ook in Nederland zijn er tal van gevallen van individuele zelfcensuur geconstateerd die er op wijzen dat de uitingsvrijheid als het om de islam gaat buiten de overheid om gereguleerd wordt. Dat hoeft geen probleem te zijn als degenen die zich niet aan deze afgedwongen terughoudendheid willen houden maar weten tot waar zij zich maar beschermd kunnen weten door de overheid.
En hier zit nu juist het probleem. De overheid heeft op het terrein van de vrijheid van meningsuiting geen heldere visie. De wetgeving deugt niet, rechterlijke macht is in verwarring, en de politieke elite is hopeloos verdeeld. Juist nu in het politieke debat de gemoederen verhit raken, dreigt het vrije debat beperkt te worden door intimidatie van terreur.
Om al deze redenen zou het goed zijn als politici nu helderheid zouden scheppen. In plaats van, zoals VNL voorstelt, louter 137C en 137D te schrappen zou het beter zijn om de gewraakte artikelen te vervangen door Fennema’s toegangsregels tot het publieke debat waardoor zij juridisch afdwingbaar worden. De additionele deliberatieregels kunnen nooit worden afgedwongen maar zijn onmisbaar voor een goed functionerend politieke debat in een multiculturele samenleving. Wat zou het mooi zijn als die regels geprojecteerd zouden worden op de muren van de vele huizen van onze democratie!
Arend Jan Boekestijn is commentator bij Dit is de Dag